© Gil Placquet (netwerkdag cult! 2022)

cultuurhuizen in de toekomst - 8 doordenkers

20.06.2022 · #inspiratie #cult! #sector

Op 17 mei organiseerde cult! een toekomstgesprek. Over visie. Over veranderingen in het landschap. Over relaties met overheden, over relaties tussen makers en cultuurwerkers. Over spreiding, stedelijke en niet-stedelijke context.

cult! bracht Leontien Allemeersch (werkt bij de Koer en BE-PART en is deel van PLAN B), Liv Laveyne (artistiek leiding, programmator podium CC De Grote Post Oostende), Mats Vandroogenbroeck (theatermaker) en Jeroen Swyngedouw (trekker Eigen Kweek en programmator CC Brasschaat) samen. Het gesprek werd vakkundig gemodereerd door Mieke Dumont (pers en media Westtoer). Daaruit kwam heel wat ideeën, inzichten en vraagstukken. Hieronder lees je de acht doordenkers van het gesprek.

Lees en denk je mee?

 

1. experimenteer met nieuwe spreidingsmodellen, of niet?

In de jaren 70 werd een spreidingsmodel opgesteld waarbij de hoofdmissie werd: cultuur voor iedereen in zijn eigen buurt. Vijftig jaar later lijkt dit idee in ons verstedelijkt verdicht Vlaanderen achterhaald. Te veel cultuurhuizen doen hetzelfde, op een steenworp van elkaar. Het programma moet vaker anders en op een andere manier. Zo wordt ook voorzichtig de vraag gesteld of niet de kunstenaar maar het publiek nomadischer moet worden. Op die manier ga je je specialiseren in plaats van zo divers mogelijk te programmeren. De vele cultuurinfrastructuren zijn er en er zou nog meer ingezet kunnen worden op samenwerking in een groter geheel. Er bestaan al enkele projecten die op dat grensoverschrijdende inzetten, zoals Bij de buren en Eigen Kweek.

Maar tegelijk heeft het klassieke spreidingsmodel zijn bestaansrecht, het werkt gewoon op heel veel plekken goed. De vraag wordt dan: hoe kan het beter? Wat kan er beter? Wie moet zich verplaatsen?

 

2. doorprik de mythe & stimuleer creatie in situ

Voor heel wat jonge of beginnende makers bestaan er mythes over hoe de cultuursector aan het werk gaat. Het contrast tussen verwachtingen en realiteit is groot: een jonge maker vertrekt vaak vanuit de stad waar die aan een kunstschool heeft gestudeerd, maakt er iets voor een black box en wil het daarna beginnen verspreiden. Al snel blijkt dat een stuk complexer te zijn: zonder spreidingsbureau aan je zijde wordt het toch wat moeilijker en de verantwoordelijkheden worden vaak doorgeschoven naar de  programmatoren. Hoe kan dit proces, van maken tot zichtbaar maken beter gekaderd worden?

Er is nood aan ‘lokale creaties’ door artiesten en kunstenaars waardoor het hiaat tussen stad en platteland kleiner wordt. Er zit nog heel wat potentieel binnen organische en vloeiende trajecten. Zo kunnen cultuurhuizen lokale makers kansen geven om doorheen hun traject of carrière weg te trekken en terug te komen, als eb en vloed.

 

3. meten = meer weten

Er komen heel wat uitdagingen aan voor de cultuurhuizen nu de coronamaatregelen de deur werden gewezen: publieksopkomsten, besparingen en hoge energie- en loonkosten. Het is nu al duidelijk dat elk cultuurhuis hier op andere manieren aan onderworpen wordt (of zal worden). Er heerst een gevoel van divide et impera. Hoe kunnen we dit counteren?

Een goed vertrekpunt om weloverwogen beslissingen te kunnen nemen, is een duidelijk kader. Over hoeveel besparingen spreken we? Wordt er ook geïnvesteerd? Wat met de aanpak over gemeentegrenzen heen? Hoe staan andere cultuurhuizen ervoor? In onze huidige context wordt het steeds urgenter om de toestand te monitoren. Er is dus nood aan kennis en cijfermateriaal waar de cultuursector zelf iets aan heeft en die niet verdwijnt tussen algemene cijfers, en waar ook de overheden een hefboom in zien.

 

4. nothing for everyone, something for everybody

De druk op programmatoren stijgt bij velen. Het is vaak koorddansen om het evenwicht te bewaren tussen druk van buitenaf en die van het publiek. Ze moeten knopen doorhakken in hun programma en hebben daarbij soms keuze te over. Met als leuze: ‘niet iets dat voor iedereen is, maar voor iedereen wat wils’. Het voelt als een hele opgave om als programmator voor iedereen wat wils te zoeken. Er hangen ook risico’s aan vast: soms vallen verwachtingen tegen maar heb je wel de keuze gemaakt om iets jong en gewaagd op de planken te zetten. Zo leeft ook het gevoel dat het middensegment (noch jong of gewaagd, noch gevestigd) op die manier tussen de mazen van het net glipt en daardoor in een precaire situatie terechtkomt.

En dan hebben we nog het vraagstuk: kort op de bal spelen, doen of niet? Daarbij worden heel wat vragen gesteld: kan je je publiek op die manier meer betrekken? Creëer je opnieuw ellebogenwerk voor de kunstenaar zodat die ergens kan terechtkomen? Zorgt het net voor meer druk op de programmator?

 

5. echt participeren

De functie ‘participatie’ lijkt nu een taak die vooral (grote) kunstenorganisaties in de steden opnemen, al is het een rol die voor elk cultuurhuis interessant kan zijn. Er hangen ook uitdagingen aan vast aangezien er binnen het Kunstendecreet is gesnoeid in participatieve werkingen. Zo is participatie vaak een zijsprong in een dossier en wordt het nog niet vaak als rode draad gekozen.

Participatie hoeft niet groots opgezet te zijn. Het kan met kleine ingrepen in heel je werking. Medewerkers van het cultuurhuis kunnen bijvoorbeeld een groepje oprichten om feedback te geven aan residenten. Een ander voorbeeld is artiesten te slapen leggen bij mensen thuis, zodat je een dialoog creëert tussen maker en publiek. Participatie ligt in een klein hoekje.

 

6. een inclusieve werking vanuit je habitat

Elk cultuurhuis heeft zijn eigenheid die bepaald wordt door de eigen locatie en context. Daar zit een enorme rijkdom in aangezien je het doet voor jouw habitat. Hoe je ‘gemeenschapsvormend’ werkt, hangt daar nauw mee samen. Maar hoe werk je aan inclusie? De sleutel is: doe het op het gemak.

Het komt erop neer om die inclusie rustig te implementeren, door eerst contact met de ploeg in te plannen en nadien een inclusieve programmatie op te bouwen. Een cultuurhuis dient dus niet enkel inclusief te ‘denken’ maar ook die inclusie mee te nemen in alle facetten van de werking. Het heeft geen zin om zomaar iets op scène te zetten en dan te verwachten dat je alle bevolkingsgroepen uit je gemeenschap in de zaal zal krijgen. Het beleid komt eerst. Zo’n intern beleid kan bijvoorbeeld inzetten op vrijwilligers die je echt opneemt in de werking, van tickets scannen, tot planten water geven en contact met artiesten in de loges.

 

7. jonge maker & programmator: naar meer geconnecteerde rollen

Een rode draad tussen alle doordenkers is dialoog. Voor een programmator, cultuurwerker of cultuurhuis zijn er namelijk drie elementaire taken: artiest, publiek en gemeenschap. Je wil in de eerste plaats artiesten zo goed mogelijk ondersteunen, liefst tijdens het hele traject en niet enkel op het einde. Als tweede ben je er natuurlijk voor het publiek. En ten derde ben je er voor de gemeenschap, de stad en de samenleving in al zijn facetten. In het beste geval gaan die drie elementen in blijvende dialoog.

Een maker en programmator dienen dus ook hun banden met elkaar te versterken. Zo kan je de vraag stellen: “programmator: decision maker of sparring partner?". Als programmator hou je de touwen in handen en beslis je welke band of comedian uiteindelijk in de zaal komt te staan. Dat wil echter niet zeggen dat die een hiërarchische positie bekleedt en niet samen met de makers rond tafel kan zitten. In de rol van sparringpartner kan je als programmator even terugkoppelen en soms zelfs in dialoog richting geven aan wat er gemaakt wordt. Zo is het voor nieuwkomers in de sector niet altijd gemakkelijk om te weten hoe een productie eruit kan zien, denk maar aan productiekosten of een opbouw. Net dan kan het nuttig zijn om inzichten te delen in jouw netwerk en extra in te zetten op gesprek om zo inzicht te geven in wat er mogelijk is, van infrastructuur tot de noden van het publiek.

 

8. relaties met overheden: uitdagingen & kansen voor de toekomst

Door de grote diversiteit tussen cultuurhuizen wordt het steeds moeilijker om één gedeeld standpunt in te nemen. Zo kunnen sommige lokale besturen net heel sturend zijn binnen het aanbod, terwijl er aan de andere kant van het spectrum ook desinteresse kan zijn. Daar hangt ook de afhankelijkheid van het budget en de vrijheid mee samen. Bovendien is er een subtiele onderstroom die je meer en meer voelt: elk cultuurhuis krijgt budget van eigen stad of gemeente en soms stopt dat budget (of de politieke wil) aan de grens van de gemeente. Zo kan er in sommige gevallen veel moeilijker samengewerkt worden boven die grenzen heen.

Naast de relatie met lokale overheden is ook de kijk van Vlaanderen op onze sector bepalend. Het beïnvloedt hoe de lokale overheid naar hun cultuurhuis kijkt en het beïnvloedt de beeldvorming naar het publiek. Momenteel is er geen overkoepelende visie op het lokale cultuurbeleid. Net als de kunstenaar voelen ook heel wat cultuurhuizen zich vogelvrij verklaard. Hierin zitten tegelijk nieuwe kansen waarop nog meer moet worden ingezet, zoals de erkenning vanuit Vlaanderen van de werkvorm 'cultuurhuis', ondersteuning in de vorm van uitwisseling en inspiratie, en last but not least: ondersteuning voor overkoepelende, sectorbrede visievorming.

 

Dit waren ze, de acht doordenkers van het toekomstgesprek waarmee cult! aan de slag gaat. Met de verdere uitwerkingen willen we het grootste podium van Vlaanderen en Brussel versterken via extra interviews en goede voorbeelden om zo elk cultuurhuis toekomstbestendig te maken.

Heb jij hier een vraag over? Of heeft jouw cultuurhuis een visie of goed voorbeeld bij een van bovenstaande doordenkers? Contacteer ons gerust via info@cult.be.