© Kelly Snoeck (CC De Factorij - Zaventem)

juiste verloning voor beeldend kunstenaars en curatoren in cultuurhuizen?

02.02.2022 · #inspiratie #cult!

Tijdens een online bijeenkomst voor cultuurhuizen met een beeldende kunstwerking, die georganiseerd werd door Kunstenpunt en cult! (netwerk van cultuurhuizen) werd er gepolst naar hun vergoedings- en verloningspraktijk. Er werden ervaringen gedeeld en problemen besproken bij het bepalen van een (eerlijke) vergoeding voor kunstenaars en curatoren.

Organisatie: Fien Bracke (cult!) en Dirk De Wit (Kunstenpunt)

Verslag: Sarah Hendrickx

Cultuurhuizen (de cultuur- en gemeenschapscentra) zijn steeds actiever op het gebied van de beeldende kunsten. Sommige cultuurhuizen hebben reeds een jarenlang traject achter de rug, anderen zetten hun eerste, voorzichtige stapjes op het terrein. Wanneer we vervolgens kijken naar het verlonings- en vergoedingsbeleid dat zij toepassen voor beeldend kunstenaars en curatoren, duiken grote verschillen op, ook binnen de muren van een centrum zelf.

Vervolgens werd de Richtlijn en Vergoedingscalculator voor een juiste verloning voorgesteld en door de cultuurhuizen onder de loep genomen. Kunnen deze instrumenten, die aanvankelijk werden opgesteld voor musea en kunstorganisaties, ook bijdragen tot een eerlijk verloningsbeleid van beeldend kunstenaars en curatoren in onze cultuurhuizen?

maatwerk

Verloont jouw cultuurhuis beeldend kunstenaars? Met deze vraag werd onmiddellijk de bal in het kamp van de deelnemende programmatoren gelegd. Hun antwoorden tonen de diversiteit van het verloningsbeleid bij onze Vlaamse cultuurhuizen: 38% doet dit altijd, 58% soms en 4% nooit. Daarbij valt op te merken dat de huizen die soms aanduiden, meestal niet verlonen, tenzij er zeer intens met de kunstenaar of curator wordt samengewerkt.

De belangrijkste reden waarom een kunstenaar niet verloond wordt, is vaak een budgetkwestie. Het beschikbare budget voor de organisatie van tentoonstellingen of andere projecten beeldende kunst laat nauwelijks ruimte voor een aparte verloning van de kunstenaar en curator. Daartegenover staat echter een zeer uitgebreide productionele ondersteuning, die als een alternatieve en creatieve vorm van ‘verloning’ aangehaald wordt en als zeer waardevol aanzien wordt door de kunstenaar. Zo worden drukkosten, promotie, communicatie, ruimtelijke ingrepen, verzekering en transport van de werken, hulp van technici en uitvoeringsdiensten van de stad, de lay-out en het printen van catalogi, etc. zo goed als altijd voorzien door het cultuurhuis. Daarnaast is er ook vaak een (beperkt) productiebudget voorzien waarmee de kunstenaar vrij aan de slag kan.

Op het eerste zicht lijkt deze ondersteuning misschien wel voldoende. Een kunstenaar aan tafel merkt op dat dit enorm geapprecieerd wordt, en dat kunstenaars op die manier projecten kunnen realiseren, maar met een zogenaamde “betaling in natura” kan een kunstenaar niet voorzien in het levensonderhoud.

Kan een kunstenaar het gecreëerde werk dan niet gewoon verkopen? Vaak gaat een kunstwerk, waarvan de productie (deels) gefinancierd wordt door een cultuurhuis, na de tentoonstelling naar de kunstenaar. Het is eveneens een discussiepunt dat de cultuurhuizen horen bij collega-creatieven zoals bijvoorbeeld muzikanten: “kunstenaars houden er een fysiek object aan over dat ze kunnen verkopen”. Maatschappelijk leeft het idee dat kunstenaars veel geld verdienen uit de verkoop van hun werk.

Toch wijst onderzoek van Kunstenpunt en het Departement Cultuur uit dat beeldend kunstenaars het minst verdienen van alle artistieke beroepen, en dat ze het moeilijker hebben dan kunstenaars uit andere disciplines om rond te komen met hun artistieke praktijk alleen. Kunstenaars hebben hoge kosten voor atelier, materiaal en productie. Het invoeren van een aparte verloning voor kunstenaars binnen het tentoonstellingsbudget zal volgens de kunstenaar die deelneemt aan de workshop zeker bijdragen tot een meer stabiele werksituatie voor - in dit geval ook vaak startende - kunstenaars. Bovendien beschermt men de kunstenaar door te kiezen voor een opdeling in enerzijds een loon en anderzijds een budget voor productie. De ervaring leert dat de meeste kunstenaars het budget zonder die opdeling integraal gebruiken om hun werk te realiseren, en zonder loon bouwen ze geen sociale rechten op.

curatoren

Cultuurhuizen werken vaak samen met externe curatoren. Ze krijgen meestal wél een vergoeding in tegenstelling tot de kunstenaar. Al is de positie van de curator in dit verhaal vaak wankel. Zo gaf een van de cultuurcentra aan dat ze voor een groot project een curator engageerden voor 2000 euro. Er werd meer dan een jaar aan gewerkt. De curator in kwestie gaf ook les in het deeltijds kunstonderwijs en nam aan het einde van het project anderhalve maand loopbaanonderbreking om het project rond te krijgen. Gelukkig werd toen net de culturele activiteitenpremie van de Vlaamse overheid gelanceerd, en kon de curator alsnog op een extra bijdrage rekenen van 1600 euro. Daarnaast kwamen beide partijen overeen dat de curator 10% zou ontvangen wanneer kunstwerken naar aanleiding van de tentoonstelling zouden verkocht worden. Alles samengeteld ontving de curator in kwestie een eerlijk loon, maar er kwam wat geluk en heel veel wilskracht bij kijken.

Ook een curator heeft trouwens impact op de verloning van kunstenaars. Zo geven de cultuurhuizen aan dat elke curator wel een eigen visie heeft op de verloning van deelnemende kunstenaars. Als curator kan je bijgevolg een belangrijke invloed uitoefenen op een al dan niet juiste verloning voor de kunstenaars waarmee je samenwerkt.

open oproepen en wedstrijdformules

Het valt op dat er meestal geen verloning voorzien wordt voor de kunstenaars die geselecteerd worden voor de tentoonstelling in het kader van een open oproep of wedstrijdformat. De voorwaarden van deelname staan immers op voorhand duidelijk omschreven. Het is bijgevolg de kunstenaar die vrijwillig kiest om mee te dingen in de hoop een prijs te ontvangen. Waarom nemen er dan zoveel kunstenaars deel aan dergelijke oproepen, wanneer er eigenlijk geen juiste verloning tegenover staat? Het aanbod aan toonkansen blijkt te schaars en de praktijk om de geselecteerde kunstenaar een aparte verloning te voorzien, zeldzaam. Tijdens de discussie wordt geopperd dat een standaard verloning kan overwogen worden wanneer een kunstwerk gepresenteerd wordt, zoals ook de ‘Richtlijn juiste verloning’ voorstelt in de vorm van een presentatievergoeding (min. 150 euro per deelnemende kunstenaar). De meningen zijn daarover verdeeld.

professioneel, startend en amateur… een groot aanbod

Veel cultuurhuizen houden vast aan groepstentoonstellingen of combineren enkele grote namen met lokale en startende kunstenaars. Als cultuurhuis is de lokale context steeds belangrijk. Ze kunnen ook een plaats bieden aan startende en amateurkunstenaars. Dit zijn vaak kunstenaars in grotere getalen, die volgens de huizen graag vrijwillig tentoonstellen en geen loon verwachten. Het aanbod van kunstenaars is op deze manier erg groot en de vraag naar toonkansen nog groter.

Bepaalde cultuurhuizen maken een onderscheid en hebben bijvoorbeeld een aparte ruimte om lokale amateurkunstenaars een plek te bieden. Daarbij voorzien zij wel een productiebudget en andere logistieke ondersteuning, maar geen loon. Terwijl er voor andere tentoonstellingen van professionele kunstenaars wel een loon voorzien wordt.

Ook komen er steeds meer externe organisaties aankloppen voor partnerschappen. Daarbovenop zijn er nog samenwerkingen met de beeldende werking van het deeltijds kunstonderwijs. De vijver om uit te vissen is enorm.

En net die rijkheid aan professionele, startende en amateurkunstenaars maakt dat het nog moeilijker is om een vaststaand verloningsbeleid toe te passen.

beleid

Over beleid gesproken. Verschillende malen wordt het belang aangehaald van een overkoepelend beleid, bijvoorbeeld vanuit de directie, dat wil inzetten op beeldende kunsten en daarvoor ook het nodige budget wil voorzien. Een tentoonstelling in een cultuurhuis brengt uitgaven met zich mee en er zijn nauwelijks inkomsten. De meeste cultuurhuizen bieden tentoonstellingen gratis aan, enkele vragen inkom. Dit in tegenstelling tot de ticketverkoop bij een theatervoorstelling of concert. Een cultuurhuis werkt ook niet als een galerij en vraagt geen percentage op de verkoop van kunstwerken. De meerwaarde van een werking beeldende kunst toont zich dus niet makkelijk in cijfers. Moeten alle cultuurhuizen hun tentoonstellingen dan betalend maken? Er zijn alleszins enkele huizen die deze stap gezet hebben.

wat met de vergoedingscalculator?

(Met de vergoedingscalculator kan je een vergoeding berekenen voor beeldend kunstenaars en curatoren, zowel voor wie in loondienst is als voor zelfstandigen. De bedragen liggen in lijn met de geldende cao’s, en het equivalent ervan voor zelfstandigen.)

Als we vinden dat beeldend kunstenaars en curatoren verloond moeten worden, hoe zou dat dan moeten? Zowel kunstenaars als cultuurhuizen hebben hier te weinig handvatten voor. De bedragen voor een loon (exclusief productiekosten) voor kunstenaars, liggen momenteel bij de cultuurhuizen tussen 0 en 1500 euro. Wanneer er verloond wordt, is dat vaak gebaseerd op forfaitaire bedragen.

De vraag werd gesteld of de vergoedingscalculator een mogelijke houvast kan betekenen voor het verloningsbeleid van de cultuurhuizen. Kan ze met de huidige budgetten toegepast worden? Of kan ze gebruikt worden om aan te tonen aan het beleid dat meer middelen nodig zijn?

De groep werd opgesplitst om de mogelijke toepassing van de calculator verder te bespreken. Daarbij werd gekeken naar de parameter tijd, en werden hinderpalen en twijfels gedeeld over de mogelijke uitvoering van dit systeem in de werking.

1. DE PARAMETER TIJD

“Tijd is geld” en “kijken naar tijd voor de verloning van kunstenaars is zeker een dankbaar gegeven”, start een deelnemer de discussie. Toch vindt men dat de cultuurhuizen zich niet volledig kunnen en mogen vergelijken met “de grandeur van de grote musea en kunsthuizen”, waar kunstprojecten worden opgezet met grote budgetten en subsidies. Voor cultuurhuizen zijn de beeldende kunsten slechts een onderdeel van hun werking. Er wordt vergeleken met muzikanten. Die worden ook betaald per prestatie en niet volgens tijdsbesteding. De centra besluiten wel dat muzikanten over het algemeen meer kansen hebben om op te treden.

De cultuurhuizen stellen vragen over de vergoedingscalculator, die de musea en kunstorganisaties ook stelden in 2021. De ene kunstenaar kan een goed idee op papier zetten op enkele dagen, een andere doet er een maand over. Beide kunnen kwalitatief een even goed resultaat leveren. Het verlonen van de voorbereidingsfase van een kunstwerk is daarom moeilijk te berekenen volgens tijdsinvestering. Kunstenpunt merkt op dat je een traject kan opdelen in fases. De conceptfase zou vergoed kunnen worden volgens een vast bedrag en de realisatie ervan op basis van de geïnvesteerde tijd.

Alle huizen zijn het er wel over eens dat de prestaties die je kan afbakenen in de tijd  - zoals de opbouw van een tentoonstelling, het geven van een workshop of lezing, het deelnemen aan voorbereidende vergaderingen - wél volgens het principe van de calculator berekend kunnen worden. Toch geven verschillende deelnemers aan dat er nog discussie nodig is om deze omslag te maken, zowel bij de huizen als bij het overkoepelend beleid.

2. TOEPASSING VAN DE VERGOEDINGSCALCULATOR IN DE (NABIJE) TOEKOMST

Heel wat cultuurhuizen twijfelen of een gemeente het budget voor beeldende kunsten wil optrekken om vergoedingen volgens de richtlijn mogelijk te maken. Toch vinden ze dat ernaar gestreefd moet worden binnen de meerjarenplanning. De richtlijn onmiddellijk toepassen, is voor de meeste cultuurhuizen echter niet mogelijk.

De huizen geven dus aan dat ze graag een juister verloningskader willen uitbouwen voor beeldend kunstenaars en curatoren, maar dat ze, desondanks een lage tot zelfs geen vergoeding, voldoende bereidwillige kunstenaars vinden die onder deze voorwaarden wensen mee te doen. De vraag naar presentatiekansen is enorm en de eerder aangehaalde “creatieve” vergoedingen blijken voldoende om kunstenaars aan te trekken. De centra lijken overtuigd dat dit een alternatieve en correcte vergoeding kan zijn voor kunstenaars.

De kosten voor vergoedingen voor beeldend kunstenaars zouden enorm oplopen als men de richtlijn zou gaan toepassen voor de huidige programma’s. Men stelt zich de vraag waar een lijn getrokken kan worden tussen amateurs, starters en professionele kunstenaars, en welk verschil in vergoeding daarbij komt kijken. Kwalitatief verschillen tentoonstellingen ook vaak onderling, hoe kan men zulke kwaliteitsverschillen opnemen in een prijsbepaling?

Wat doe je ten slotte wanneer amateurkunstenaars en professionele kunstenaars samen getoond worden en je transparant wil zijn over je verloningsbeleid?

Het in rekening brengen van anciënniteit, biedt een mogelijke oplossing, en is voorzien in de calculator. Kunstenaars die al langer actief zijn en dus vaak ook professioneler zijn, ontvangen zo in een hoger loon. Maar vanaf wanneer ben je dan juist beeldend kunstenaar en hoe leg je die anciënniteit vast?

Als laatste komt de presentatievergoeding aan de beurt: een vergoeding voor de presentatie van bestaand werk in eigendom van de kunstenaar. Voor groepstentoonstellingen met soms meer dan 50 kunstenaars, lijkt het betalen van een presentatievergoeding (150 euro per deelnemende kunstenaar) een onmogelijke opdracht. Kunnen cultuurhuizen dan geen grote groepstentoonstellingen meer organiseren wanneer deze toepassing regel wordt? Kan in sommige gevallen de logistieke hulp bij deelname en exposure voor de kunstenaar niet voldoende zijn?

Algemeen wordt besloten dat de vergoedingscalculator en de Richtlijn voor de meeste centra niet onmiddellijk ingezet kunnen worden, maar dat het wel instrumenten zijn om het huidige verloningsbeleid aan te toetsen, alsook om een bestuur te overtuigen meer middelen vrij te maken wanneer ze een eerlijk verloningsbeleid wensen toe te passen.

3. OVERIGE OPMERKINGEN EN SUGGESTIES

Tijdens de meeting kwamen nog enkele valabele opmerkingen en ideeën aan bod:

  • Een gemeente zou kunnen beslissen om kunstenaars meer te ondersteunen door kunstwerken aan te kopen. Al dient er dan goed nagedacht te worden over het beheer van een dergelijke collectie.
  • Het idee van reizende tentoonstellingen werd aangehaald. Zo zou een tentoonstelling van het ene cultuurhuis naar het andere kunnen reizen, en op die manier meer inkomsten genereren voor een kunstenaar. Helaas betekent dat ook dat je op die manier minder kunstenaars aan bod kan laten komen en er een beperking ontstaat van het aanbod.
  • Hoe ga je om met organisaties die een ruimte bij je huren. Vraag je aan hen om eenzelfde verloningsbeleid toe te passen?
  • Er is een verschil wanneer de kunstenaar werk maakt dat specifiek voor de context van de tentoonstelling gemaakt wordt tegenover een werk dat nadien in handen komt van de kunstenaar.
  • Het is belangrijk om heldere afspraken te maken met kunstenaars, die vervolgens vastgelegd worden in een contract.
  • Eén van de centra deelt een good practice over het onderscheid tussen het voorontwerp en de uiteindelijke realisatie van een werk. Zo kreeg een geselecteerde kunstenaar een loon voor het ontwikkelen van een ontwerp, en nadien een nieuwe opdracht met bijbehorend loon voor de realisatie ervan. Op deze manier ontstaan er geen frustraties, zowel bij de kunstenaar als bij de organisatie, wanneer een project tussen deze twee fases alsnog wordt stopgezet.

conclusies

Ook cultuurhuizen worden bewust van de noodzaak om kunstenaars en curatoren te verlonen. Ze kunnen niet leven van de zichtbaarheid van hun werk en de verkoop dekt in vele gevallen nauwelijks de hoge kosten van een kunstenaar.

Wat vooral niet mag gebeuren”, stelt een van de deelnemers, “is dat muzikanten betaald worden om te spelen bij de opening van een tentoonstelling, terwijl de kunstenaars die de content leveren en waarvoor we allen naar daar gekomen zijn, geen cent te zien krijgen!

Cultuurhuizen werken met een breed palet aan kunstenaars, gaande van kunstenaars die verbonden zijn aan de academie of hogeschool, opkomend talent, kunstenaars die werken uit passie en niet leven van hun werk (bijvoorbeeld amateurkunstenaars) en de professionele kunstenaars die voltijds met hun werk bezig zijn. Een verloningsbeleid tracht rekening te houden met die verschillende praktijken.

Kunstenaars en curatoren worden uitgenodigd voor een zeer breed palet aan activiteiten, gaande van het tentoonstellen van bestaand werk, maken van nieuw werk, maken van werk in situ of werk maken in co-creatie met bewoners. De tijd die een kunstenaar of curator daarin investeert wordt beschouwd als een goed vertrekpunt, en in sommige gevallen is het wenselijk om de activiteit op te delen in fasen, en per fase een akkoord te bereiken over de verloning.

Kunstwerken kunnen ook aangekocht worden door de gemeente, of kunnen ook tijdens de tentoonstelling verkocht worden aan private personen. Het is raadzaam om daarover met elkaar in gesprek te gaan bij de opstart van een samenwerking.

Sommige cultuurhuizen hebben een verloningsbeleid dat in lijn is met de minimale barema’s, maar de meeste huizen verlonen minder of niet. Elke herziening van het verloningsbeleid in de richting van de minimumbarema's heeft budgettaire impact die besproken moet worden met de directie en het bestuur. De calculator en de richtlijn zullen helaas niet onmiddellijk toegepast kunnen worden in onze cultuurhuizen. Wel leggen ze het debat op tafel, zorgen ze voor de nodige objectiviteit, en kunnen ze leiden tot de opzet van een strategisch plan richting het bestuur en de gemeenteraad.

Cultuurhuizen denken graag mee over een juiste verloning van kunstenaars en curatoren. De wil om samen te komen en inspiratie op te doen bij elkaar is erg groot. De suggestie wordt zelfs geopperd om een collegagroep op te starten rond beeldende kunsten in cultuurhuizen.